Vruchtwisseling
Het belang van vruchtwisseling, zeker voor de hobbytuinder en biologisch tuinder, is al jaren bekend en bewezen. Maar voor alle mensen die er mee willen experimenteren of nieuw beginnen: wat is het en hoe werkt het?
Op de foto zie je onze volkstuin, en je kunt zien dat die tuin is verdeeld in een aantal vakken; elk vak heeft zijn eigen groep groenten die bij elkaar past, aardappelen, kool bij kool, bonen en erwten en peulen bij elkaar. etc.
Daar waar ik bij alle tuinzaken al vaak zeg dat het allemaal logisch is als je er over nadenkt, geldt dat ook best voor vruchtwisseling. Dat maakt het echter nog niet gemakkelijk (zeker in de praktijk niet). Het hoe en waarom kun je hieronder allemaal vinden.
De definitie voor vruchtwisseling = het afwisselen van verschillende plantensoorten op verschillende plaatsen in verschillende jaren met als doel een gezond gewas met een goede smaak en een goede opbrengst.
Waarom vruchtwisseling
In de natuur groeit alles op, langs en door elkaar heen. Op een volkstuin willen we daar dan plotseling verandering in aanbrengen en allerlei nette rijtjes van dezelfde soorten planten telen. Dat is wel logisch, we willen tenslotte een leuke opbrengst van lekkere groenten. Maar probeer altijd rekening te houden met de natuur, of wees er in ieder geval op voorbereid.
De 2 belangrijkste redenen voor vruchtwisseling zijn bescherming en bemesting.
punt 1: Bescherming
Je gewassen blijven gezonder op het moment dat je niet elk jaar dezelfde gewassen op dezelfde plaats teelt. Als je in jaar 1 ergens aardappelen hebt geteeld en er is Phytophtora opgetreden kun je de aardappelen rooien en weggooien (opeten lijkt me niet verstandig – en al helemaal niet lekker). Maar de schimmel Phytophtora zit niet alleen in de aardappel maar ook in de grond. Ze is gek op aardappelen (en ook op tomaten trouwens). Als deze schimmel de winter overleeft en je poot er het jaar erop weer aardappelen maak je het de Phytophtora erg gemakkelijk; ze hoeft niet eens te zoeken naar aardappelen of tomaten – je biedt ze gratis op een presenteerblaadje aan. Ze zal je bedanken met een nog vroegere en nog ernstigere aantasting.
Heel bekend is ook Knolvoet (Plasmodiophora brassicae – een schimmel die een voorkeur heeft voor koolgewassen). Ze komt vooral op zandgronden voor. Knolvoet wil je graag vermijden, want als je haar eenmaal in je tuin hebt gehaald kan ze daar gemakkelijk 8 tot 10 jaar blijven wachten op het moment dat je weer eens koolgewassen zaait.
Een heel ander voorbeeld is de aantasting door insecten. Als je elk jaar op hetzelfde stukje worteltjes zaait maak je het de wortelvlieg wel erg gemakkelijk. Of de preivlieg bij preien. Maar ook emelten, aardvlooien, slakken, pissebedden, etc.; elk beestje heeft zijn eigen voorliefde voor een bepaalde groente, of voor een bepaalde bemesting, of een andere eigenschap die bij bepaalde groenten meer voorkomt dan bij andere groenten. Door elk jaar dezelfde groenten op dezelfde plaatsen te telen help je deze dieren om te overleven, zich te vermenigvuldigen en je oogst te laten mislukken.
Wat handig toch dat de wortelvlieg en de preivlieg (= uivlieg) elkaar niet aardig vinden en elkaar bestrijden. Dubbel handig is het dat uien en worteltjes beiden wortelgewassen zijn en dezelfde voedingsbehoeften hebben. Door rijtjes worteltjes en uien naast elkaar te zetten (zie foto) houd je je prima aan de vruchtwisseling, en zorg je ervoor dat de ene vlieg de andere weg jaagt.
Bijna elke plant maakt in de wortels remstoffen; dit maakt het jaar in – jaar uit telen van dezelfde groenten op dezelfde plaats steeds minder aantrekkelijker doordat die groenten het elk jaar wat minder goed doen. En dat heeft dan weer als gevolg dat de kleinere planten die niet goed groeien of bloeien vatbaarder worden voor ziekten, aantasting door insecten, minder weerstand tegen slechte weersinvloeden, etc., etc.
En tot slot: de bekende nematoden. Ze worden ook wel aaltjes genoemd en zijn heel klein (soms voor het menselijk oog niet zichtbaar). Er zijn goede en slechte aaltjes. De slechte aaltjes treden op na het meerdere jaren achter elkaar telen van alleen maar dezelfde groenten telen en veroorzaken zo “bodemmoeheid”. Uiteindelijk gaan die groenten elk jaar minder goed groeien en planten kwijnen weg (als de bodem geen puf meer heeft deze groenten nog te verzorgen).
Deze ernstige aantasting komt gelukkig zelden voor op volkstuinen; je moet dan echt jaar na jaar alleen maar dezelfde groenten telen. In de beroepstuinderij is ze echter berucht, daar waar jaar na jaar dezelfde maïs, kool, aardappelen of wat dan geteeld worden. Er zijn allerhande bodemontsmettende middelen maar aaltjes zijn blijkbaar nog erg lastig te bestrijden. Wij volkstuinders moeten er vooral op letten in de kas – daar waar vruchtwisseling elk jaar echt lastig is.
Je kunt dus wel tegen de natuur vechten maar 9 van de 10 keer zal zij winnen. Beter is het om er over na te denken en haar manier na te bootsen. Het bespaart je veel ergernis en levert je lekkere groenten en een goede oogst op…………mits alle andere benodigdheden (zoals bemesting, het weer, het ras van de groenten, etc., etc. ook in orde zijn).
punt 2: bemesting
Elke plant heeft zijn eigen mestbehoefte. Heel veel stikstof bij aardappelen geeft heel veel blad en weinig kleine aardappeltjes. Bonen willen weinig of geen mest, kool juist heel veel, etc. Door groepjes groenten te maken en die elk jaar ergens anders te zaaien/planten kun je die groepjes op de juiste manier bemesten, en ondertussen schimmels, etc. voorkomen. Dubbel handig dus.
Tot slot zijn er nog 2 iets minder bekende redenen om vruchtwisseling toe te passen: bodem en onkruid. Elke groente kan beter of slechter onkruid tegen gaan. Aardappel met het vele lof kan het prima, uien met niets anders dan 1 dubbele spriet is er heel slecht in. Door uien na aardappelen te telen zou je theoretische gezien tijdens de uientijd minder last van onkruid hebben. Helaas geldt dat alleen voor kortlevende onkruiden, er zijn ook soorten waarvan de zaden tientallen jaren kunnen slapen in de grond tot ze de juiste temperatuur, vochtigheid en licht treffen om te gaan kiemen – daar kan geen vruchtwisseling tegenop.
De structuur van de bodem zegt me heel wat meer. Het is bekend dat bieten diep wortelen en dat aardappelen en kolen een goede structuur achterlaten. Maak gebruik van die wetenschap door na deze groentesoorten soorten te zaaien die een goede bodemstructuur vereisen (zoals bijvoorbeeld worteltjes).
Hoe deel je de groepen in
En daar komt het wat meer ingewikkelde deel. We delen groenten eigenlijk altijd in de volgende groepen in:
1. Wortelgewassen (omdat we de wortel ervan eten)
- worteltjes en winterpeen
- bietjes
- uien
- sjalotten
- knolvenkel
- pastinaak
- witlof
- knolselderij
- knoflook
2. Bladgewassen (omdat we de bladeren ervan eten)
- sla
- andijvie
- spinazie
- snijbiet
- prei
- mosterdblad
- melde
- peterselie
- kervel
- tuinkers
- selderij
- postelein
- rucola
- groenlof
- veldsla
3. Peulgewassen (omdat we de peul of inhoud van de peul na de bloei eten)
- erwten
- peulen
- bonen
- kapucijners
- tuinbonen
4. Koolgewassen (omdat deze soorten tot de familie van de kruisbloemigen behoren)
- rode kool
- spruiten
- broccoli
- boerenkool
- bloemkool
- savooikool
- witte kool
- spitskool
- koolrabi
- koolraap
- raapstelen
- radijs
- rammenas
5. Vruchtgewassen (omdat we de onrijpe of rijpe vruchten na de bloei eten)
- tomaten
- pepers en paprika’s
- maïs
- augurk
- aubergines
- meloenen
- komkommers
- pompoenen
- courgettes en patissons
6. Aardappelen
Heeft i.v.m. bijzonderheid in teelt, voorkomende ziekten, omvang gewas, verzorging, etc. een eigen groep.
7. Aardbeien
Heeft i.v.m. plantwisseling van 3 jaar een eigen groep.
Voel je de bui al hangen als je goed naar de lijst kijkt? Wij mensen delen de groenten zo in omdat ze op elkaar lijken; van sla eten we het blad, van andijvie ook en van spinazie ook. Van worteltjes eten we de worteltjes, van bietjes ook, etc.
Maar dat weet de natuur niet. Voor hetzelfde geld zijn de bladeren van worteltjes veel lekkerder dan de wortel eronder. Of zijn de wortel van bonenplanten lekkerder dan de peulen. Of het blad van de aardappel i.p.v. de knollen. De natuur is er niet om te verzinnen wat wij nou eigenlijk lekker vinden :-).
Dus de natuur heeft haar eigen indeling; en daar zullen we ons minstens even goed in moeten verdiepen:
Prei is (in tegenstelling tot wat heel veel mensen denken) geen wortelgewas. Een prei bestaat uit een groot aantal opeengepakte bladeren en is dus eigenlijk een bladgewas. Ze heeft ook veel meer bemesting nodig dan de wortelgewassen zoals uien, sjalotten, knoflook. Maar ze is wel een lid van de Alliums, net als de ui, sjalot en knoflook. De prei en de ui zijn dus wel familie, al behoren ze tot een andere “gewassengroep”. En de natuur wil geen naaste familie na naaste familie (anders kun je net zo goed 2 jaar achter elkaar prei zetten).
Een ander voorbeeld is een bietje. In bovenstaande lijst is ze een wortelgewas. Haar Latijnse naam is Beta vulgaris, en ze blijkt dus een zusje te zijn van de snijbiet (die tot de groep bladgewassen hoort).
Tot slot: tuinkers, rucola en mosterdblad zijn alle drie kruisbloemigen maar behoren toch niet tot de koolgewassen maar tot de groep bladgewassen.
Lekker makkelijk……..maar niet heus
En dan tot slot nog dit: niet elke groente uit dezelfde groep heeft dezelfde bemesting nodig. Voorbeeld: uit de groep koolgewassen heeft de radijs weinig mest nodig en de witte kool juist veel mest. Uit dezelfde groep wil rode kool wel graag een flinke stikstofgift, maar koolrabi wil graag wat kali. Uit de wortelgewassengroep hebben bietjes meer mest nodig dan uien. Uit de bladgewassengroep heeft prei meer mest nodig dan veldsla.
Op deze basis kun je dus weer een volledig andere indeling maken. En dat maakt het dan ingewikkeld. Het is de kunst om deze 2 verschillende groepen tot 1 handige indeling te maken. En wat het verder dan nog meer bemoeilijkt zijn de persoonlijke omstandigheden. Misschien lust je helemaal geen bietjes. En eet je het liefst elke week wel rode kool. Hoef je geen bonen maar wil je veel aardappelen. En hoe groot is je tuin? Groot genoeg om een indeling in minimaal 7 vlakken te maken? Liever nog: groot genoeg om nog meer vakken te maken? En kun je dan de juiste omstandigheden creëren voor al je vakken (genoeg zon, goede bodemstructuur, droog of nat, etc. Allemaal dingen om over na te denken.
Je eigen plan
Daarom is dus geen enkele indeling algemeen te maken. Iedereen moet zijn eigen indeling maken waarin je alle gegevens m.b.t. vruchtwisseling combineert met je eigen wensen en de omstandigheden in je tuin. Zie het als een leuke cryptogram voor lange winteravonden :-).
En net als bij cryptogrammen zijn er wel degelijk handvatten die je helpen je plan te maken. Een aantal ervan vind je hieronder op een rij. Te beginnen met tips m.b.t. de indeling van je tuin:
Verdeel je tuin in vakken (zoals je kunt zien op de foto bovenaan de pagina, en vanaf een andere kant in een ander jaar gezien op de foto hiernaast). Het is heel leuk om een soort siertuin van je moestuin te maken. Maar mocht je serieus voor de opbrengst/oogst groenten willen telen verdeel je tuin dan in vakken en zorg dat die niet in elkaar overlopen (maak er bijvoorbeeld paden tussen). Bedenk dat vakken niet vierkant hoeven te zijn; mocht je toch een leuke sierlijke tuin willen maak dan vooral lekker ronde vakken, rechthoekige, driehoekige, vijfhoekige of wat dan ook, grappig ook met bloemen ertussen).
Maak minimaal 7 vakken, voor elke gewassengroep minimaal 1 vak. Maar liever nog meer vakken om ook binnen de gewassengroepen dus onderscheid te kunnen maken (in familie of mestbehoefte).
1 vak is voor de aardbeien; deze houd je verder buiten de vruchtwisseling om. Na 3 jaar verplaats je het aardbeienveld 1 vak naar voren en de rest volgt dan vanzelf zoals verder gepland.
Je houdt dan dus 6 vakken over (of liever dus meer): kool, blad, vrucht, wortel, aardappel, peul (bij voorkeur in deze volgorde).
Als je niet meer dan 7 vakken (1 voor aardbeien) hebt, betekent het dus dat, bij elk vak 1 x gebruiken, het 6 jaar duurt voor een bepaald gewas weer terug komt op het eerste perceel.
Hoe meer vakken, des te makkelijker wordt het om deze in te delen. En het makkelijkst is zorgen dat je een meervoud van de 6 vakken + 1 voor de aardbeien hebt. Dus 13 vakken (2 x 6 vakken + 1 voor aardbeien). etc.
Om het nog ingewikkelder te maken kun je de percelen ook nog indelen in hoofdteelt, maar ook nog voorteelt en nateelt. Wij zelf hebben 16 vakken gemaakt (omdat het toevallig zo uitkwam). Niet alle soorten kunnen we daarop altijd kwijt. Dus in sommige vakken hebben we een dubbele teelt.
We hebben bijvoorbeeld een vak waar de vroege aardappelen gepoot worden (begin maart). Rond eind juni/begin juli kunnen deze aardappelen gerooid worden. Het zou zonde zijn om dat stukje dan verder die zomer helemaal niet meer te gebruiken. Wij zetten op het lege stukje land na de aardappelen nog stamsperziebonen als nateelt. Gaat prima; de mestbehoefte van bonen is heel laag en de aardappelen hebben die mest die er was al verbruikt, overbemesting kan dus niet. Daarnaast laten bonen juist weer stikstof in de grond achter: bij het opruimen in de herfst haal je het blad weg maar knip je de steeltjes net boven de grond af, de stikstof bevindt zich in de wortels van alle peulgewassen. Na het spitten en de winter hebben het jaar erop de koolgewassen daar weer profijt van.
En ander voorbeeld is dat we vaak 1 stukje houden voor alleen maar vroege kolen (spitskool, vroege rode kool en spitse zomersavooien). Deze kolen zijn eind juli allemaal geoogst. Ook weer zonde om leeg te laten en dus planten we daar dan nog herfstandijvie en late sla. Het betekent dus ook dat we op een ander stukje (wat heerlijk dus om meerdere perceeltjes te hebben!) ook nog een keer kolen kunnen zetten, maar dan juist latere soorten (spruiten, boerenkool, witte kool, wintersavooi, etc.). Op dit stukje planten we in het vroege voorjaar wel eens andijvie en sla.
Bedenk dat voorteelt en nateelt ook zeer geschikt zijn voor groenbemesting. Meer daarover kun je natuurlijk lezen in het hoofdstuk Groenbemesting. En bedenk dat deze groenbemesters dan ook wel weer in de vruchtwisseling moet passen (dus niet na vroege kool een groenbemester als mosterd of bladrammenas (beiden kruisbloemigen) of Wikke of Luzerne na bonen (beiden vlinderbloemigen en dus familie van peulvruchten).
Zoals je ziet is het allemaal een kwestie van puzzelen en vooral ervaren. Maak gewoon je eerste plan en pas het in het jaar van gebruik wat aan tot het naar je zin is. En wees er dan niet te krampachtig mee; 1 keer 2 x achter elkaar bonen op hetzelfde perceel omdat je toevallig je vruchtwisseling aan je behoefte aanpast is echt geen ramp hoor! Het is een hulpmiddel, geen verplichting om je altijd en eeuwig aan te houden. Zo lang je niet elk jaar alles weer omgooit en weer dezelfde groenten op hetzelfde stuk plant gaat heus niet alles verkeerd als je het 1 keer anders doet.
En dan nu de andere tips en regels die je kunt gebruiken bij het maken van je planning:
- alle vruchtgewassen vragen relatief veel mest
- alle peulgewassen vragen weinig of geen mest
- alle gewassen waarvan we de knol/bol/wortel eten willen graag een gift kali
- alle gewassen waarvan we de bladeren vragen relatief veel stikstof
- de meeste bladgewassen (prei, mosterd, rucola en tuinkers uitgezonderd) hebben geen andere familieleden als groenten. Zij kunnen daardoor bijna altijd wel ergens tussen gepast worden en door hun snelle groei kunnen ze heel goed als voor- of nateelt dienen. Prei heeft dus wel een eigen perceel nodig i.v.m. de lange groei, de grote stikstofbehoefte en het feit dat ze familie is van ui, sjalot en knoflook. Mosterd, rucola en tuinkers hebben extra aandacht nodig in de vruchtwisseling in verband met hun familieband met kool.
- tussen 2 teelten bladgewassen zou in de ideale situatie 3 jaar verschil moeten zitten
- tussen 2 teelten koolgewassen zou in de ideale situatie 6 jaar verschil moeten zitten
- tussen 2 teelten vruchtgewassen zou in de ideale situatie 4 jaar verschil moeten zitten
- tussen 2 teelten wortelgewassen zou in de ideale situatie 6 jaar verschil moeten zitten
- tussen 2 teelten aardappelen zou in de ideale situatie 4 jaar verschil moeten zitten
- tussen 2 teelten peulgewassen zou in de ideale situatie 6 jaar verschil moeten zitten
- tussen 2 teelten aardbeien zou in de ideale situatie 4 jaar verschil moeten zitten (indien je meer dan 1 perceel aardbeien hebt)
Als je het nou echt heel ingewikkeld wilt maken zou je dus in het aantal vakken dat je hebt ook nog kunnen spelen met verschillende jaren. Ik geef het eerlijk toe, ik vind het zo al moeilijk genoeg. Wij houden eigenlijk overal het gemiddelde van 4 jaar voor aan (dus ook voor peulgewassen en wortelgewassen). En dat gaat eigenlijk al sinds 1991 (het eerste jaar op onze volkstuin) goed. Het enige waar we wel echt 6 jaar voor houden zijn de koolgewassen. En dat in verband met het gevaar voor knolvoet. Als je eenmaal knolvoet hebt gehad, heb ik wel eens gehoord, mag je daar zeker 8 tot 10 jaar geen koolgewassen meer op telen. Dus extra voorzichtigheid daarmee is geboden.
Zoals al eerder gezegd; je kunt natuurlijk ook “spelen” met je vruchtwisseling. Blijkt dat je toch minder uien eet dan je dacht aan het begin van het seizoen, en eet je toch meer aardappelen dan verwacht…….pas dan vooral in de herfst je plan voor volgend jaar aan.
Ik hoop dat het tot nu toe nog goed te volgen is. Makkelijker wordt het misschien met voorbeelden. Een voorbeeld van een perceel met 12 vakken kun je in pdf via de link hieronder vinden.
Voorbeeld vruchtwisselingschema 12 vakken
Maak je eigen planning en indeling aan de hand van wensen die je eerst opschrijft. Bijvoorbeeld:
- je eet veel koolgewassen, het liefst wil je 2 vakken (zodat je ook nog kunt spreiden)
- je eet ook wel graag boontjes, maar je vindt ze uit de vriezer niet lekker, dus 1 vak is genoeg
- je eet niet veel aardappelen maar het zou wel mooi zijn als je heel lang aardappelen kunt eten (dus vroege aardappelen en bewaaraardappelen). 2 vakken
- je eet heel veel wortelgewassen, vooral om dat het een heel grote groep groenten is. Daarom misschien wel 3 vakken? Ook handig om naar bemestingsbehoefte te kunnen spreiden.
- 1 vak bladgewassen is voldoende. Sla en andijvie kunnen in andere vakken als voor- en nateelt. Maar je wilt toch ook graag zomer- en winterprei en wat kruiden.
- 1 vak vruchtgewassen is voldoende want je hebt ook nog een kas, waar je de tomaten, paprika’s, komkommers, etc. in teelt.
Zo kun je in ieder geval al een lijstje maken van soorten waar je 1 of 2 of 3 vakken van wilt. 1 extra vak is altijd handig is onze ervaring. Je houdt altijd wel wat gezaaide plantjes over, wat pootaardappelen, of je krijgt wat plantjes, je vindt eens een zaailing, etc. Weggooien is zo zonde. Dus een vak voor restjes is altijd handig. En mocht je eens een jaar geen restjes hebben (wat ons nog nooit is gebeurd :-)) of je restjes zijn allemaal al vroeg geoogst – gebruik het dan eens voor een groenbemester.
Aan de hand van bovenstaande gegevens ga je nu je plan en indeling ontwerpen
Het plan
En zo kun je het aanpassen naar je eigen behoeften. Wil je liever veel meer bietjes en minder worteltjes schuif dan zodanig met de verschillende vakken tot je niet 1 maar 2 vakken hebt die ver genoeg bij het vak van de Alliums en Snijbiet vandaan staat. Wil je toch meer vruchtgewassen omdat je geen kas hebt, plaats die dan bijvoorbeeld in de plaats van het vak van de Overigen. Als je dan minder koolgewassen nodig hebt dan verwacht, kun je daar misschien weer een vak Overigen maken.
Oftewel……..puzzel naar hartenlust en pas het aan wanneer je daar behoefte aan hebt. Zorg dat je de basisregels in acht neemt en houd rekening met familieleden die in een andere groep horen.
Tot slot dan nog iets over de vruchtwisseling in de kas:
Lastig, en dat is zachtjes uitgedrukt. Wij hebben enige jaren geprobeerd wel een soort van vruchtwisseling toe te passen. Door de linkerkant van de kas voor tomaten te houden, de achterkant voor komkommers en de rechterkant voor paprika’s en pepers. En dat dus elk jaar wisselen. Maar dan nog kom je op een wisseling van slechts 1 op de 3 jaar. Bovendien zijn het allemaal vruchtgewassen. En tot slot is een ziekte of gebrek in de kas lastig te bestrijden omdat het een afgesloten ruimte is, ziekten dus beter kunnen overwinteren, plantwortels wel eens verder dan hun “deel” kruipen. etc.
Oplossing: tobben dus, en schipperen. Of geen vruchtwisseling toepassen. Dat heeft 1 nadeel, aaltjes en ziekten. We hebben het zelf “opgelost” door dus geen vruchtwisseling meer toe te passen. In ruil voor die onorthodoxe beslissing spitten we eens in de 5 jaar 1 tot 2 spades diep de grond uit de kas, die gaat naar buiten. En verse nieuwe grond van buiten (uiteraard niet van een stuk waar de laatste 4 jaar vruchtgewassen hebben gestaan) brengen we dan naar binnen. Aanvullen met compost en oude stalmest en dan ben je zo weer op niveau.
Het is best veel werk maar de moeite waard en je hebt zo toch ook geen last van aaltjes, bodemmoeheid, schimmels, etc. Eens per 5 jaar heb je zo een kas met verse, schone grond, met een goede ph, geen ophoping van bijvoorbeeld zouten en andere elementen die in een kas nu eenmaal niet uitspoelen omdat het een afgesloten ruimte is. Niet moe, niet uitgeput van de intensieve teelt in de kas. Vaak zien we in het jaar na het vervangen van de bovenlaag een extra goede groei en opbrengst. Waar mogelijk zaai ik in de zomer ook nog wat Calendula en Tagetes die beiden een “schonende” werking zouden hebben.
Veel plezier met het maken van je eigen vruchtwisselingschema!
Hallo Diana,
Hebben jullie wel eens groenbemesters in de kas gebruikt in het najaar/winter om kwaliteit van de bodem te verbeteren? Zo ja, welke en hoe is dat bevallen?